Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, mijn God, [27]hebt Gij dan [28]ook deze weduwe, bij dewelke ik herberge, zo kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? 27. Hij spreekt aldus, niet om God te berispen dat Hij deze vrouw tehuis zocht, maar om te klagen dat hij hieruit vreesde de lastering van Gods naam en de verachting van zijn dienst, overmits hij dit huis den zegen Gods toegezegd had. 28. Te weten, zowel als vele anderen, die door honger en dorst vergaan.